De codex als boekvorm
De oudste vermelding van onze huidige boekvorm, codex geheten, vinden we bij Martialis in de eerste eeuw na Christus. Uit de huidige stand van het onderzoek blijkt dat vanaf de tweede eeuw na Christus de lagere klassen steeds meer beroep doen op codices die populaire werken of naslagwerken bevatten. De hogere klassen hielden minstens tot de vierde eeuw na Christus vast aan de papyrusrol om literaire werken te verzamelen. De voordelen van de codex waren nochtans duidelijk: de codices konden gemakkelijker getransporteerd worden daar ze niet zo fragiel waren als de volumina of rollen, ze waren gemakkelijker te consulteren en ze konden aan beide zijden beschreven worden. De vroegste bijbelcodices (rond 200) zijn op papyrus beschreven en in Egypte teruggevonden. Bij deze codices uit papyrus droeg men er zorg voor de rectozijdes, resp. de versozijdes, tegenover elkaar te leggen. Bij perkamentencodices plaatste men de haarzijde tegenover de haarzijde en de vleeszijde tegenover de vleeszijde daar de codex anders ontsierd kon worden door kleurverschillen. Dit werd bekomen door het vel perkament éénmaal vertikaal te vouwen, dan éénmaal horizontaal en ten slotte nog éénmaal vertikaal. Op deze wijze bekwam men een katern bestaande uit vier dubbelbladen, acht bladen en zestien bladzijden (quaternio). Soms werd deze regel niet gevolgd, wanneer een blad tussengeschoven werd of anderzijds een blad verwijderd werd. Nadat de katern gekozen was, werd de bladspiegel afgeschreven. Hiervoor werd de katern in zijn geheel doorprikt, zodat op elke bladzijde dezelfde marge aangehouden werd. Met een stylus werden verder de schrijfregels op elke bladzijde getekend.
Er werden ook codices in papyrus gemaakt. In het begin bestonden deze codices uit slechts één katern. Indien het een dik boekblok betrof, zorgde men ervoor dat de buitenste dubbelbladen breder waren dan de binnenste, zodat er toch een mooie snede was. Al snel ontdekte men dat de rug van dergelijke boeken zeer kwetsbaar was en dat de bladen vlug scheurden. Daarna maakte men de codices van papyrus op dezelfde wijze als deze van perkament.
Vanaf de vierde eeuw na Christus had de Kerk een grote invloed op het uitzicht van de codex (i.e. formaat, bladschikking en lettertypes): in deze periode werden bij voorkeur vierkante codices gebruikt. Religieuze teksten werden meestal neergeschreven in unciaal, terwijl voor heidense teksten meestal op de capitalis rustica beroep gedaan werd. Voor het late keizerrijk bestaan diverse geïllustreerde codices. Dikwijls, maar niet steeds, werden de miniaturen met een zware zwarte en/of rode rand afgeboord.
1. Het boek als fysisch object
1.1. Terminologie
Handgeschreven en gedrukte werken bestaan meestal uit diverse kleine boekjes, katernen, die samengenaaid zijn.
Bij historische werken worden de groottes niet in cm uitgedrukt, maar wordt aangegeven hoeveel keren een blad geplooid is. Zo kennen we volgende formaten:
plano = ongeplooid
1 vel vormt 1 blad of twee bladzijden (strikt genomen is dit geen codex meer) in folio = 1-maal geplooid
1 vel vormt 2 bladen of vier bladzijden in quarto = 2-maal geplooid
1 vel vormt 4 bladen of acht bladzijden in octavo = 3-maal geplooid
1 vel vormt 8 bladen of 16 bladzijden in sedecimo = 4-maal geplooid
1 vel vormt 16 bladen of 32 bladzijden
Ter illustratie (pp. 7-8) enkele vouwvoorbeelden uit: J.M.M. Hermans, G.C. Huisman, De descriptione codicum, syllabus RUGroningen, die het zelf ontleende aan: L. Gilissen, Prolé-gomènes à la codicologie. Recherches sur la construction des cahiers et la mise en page des manuscrits médiévaux, Gent, 1977 (Publications de Scriptorium 7).
Daarop volgend (p. 9) de terminologie voor de verschillende fysische onderdelen van een boek, eveneens ontleend aan de syllabus van J.M.M. Hermans en G.C. Huisman.
1.2. Materialen
Westerse boeken zijn meestal uit perkament of uit papier gemaakt. Beide zijn organi-sche materialen, maar hun oorsprong is verschillend. In de hiernavolgende paragrafen gaan we dieper in op de aanmaak van de beide materialen en hun conservatie.